“De staat is een zaak van het volk, waarbij het volk geen, op willekeurige wijze verbonden groep mensen is, maar veeleer de verbinding van een menigte, verenigt onder dezelfde rechtsorde en verbonden door gezamenlijk belang. Zonder goed functionerende staat geen gerechtigheid geen recht. (res publica) “.

Marcus Tullius Cicero (Arpinum, 3 jan 106 v. Chr-– Caieta, 7 dec. 43 v. Chr.) was een Romeins redenaar, politicus, advocaat en filosoof..
(Recensie door: Rob Kuppens)
De aanval op de natiestaat is de bewerking van het proefschrift van de jurist Thierry Baudet (29 jaar), die via columns (NRC Handelsblad) en boeken (Conservatieve vooruitgang) al enige tijd aan de weg timmert als conservatief intellectueel. Het is zeker geen alledaags geschrift, want tegen gangbare opvattingen in verdedigt Baudet de natiestaat en het daarmee gelijk optrekkende nationalisme. Volgens hem staat de natiestaat in Europa van twee kanten onder druk; door supranationale ontwikkelingen enerzijds en het multiculturalisme anderzijds.
Wat is de reden voor het belang dat hij de natiestaat toekent? Behoort Baudet – veel mensen zullen snel geneigd zijn dit te denken – tot die groep die ‘onderbuikgevoelens’ krijgt bij een groter Europa, bij hoofddoekjes en andere niet-christelijke culturen op het Europese continent? Nee, helemaal niet. Met het vervagen van de natiestaat worden, zo is Baudets these, ook de verworvenheden van de democratische rechtstaat op het spel gezet. Dit is op z’n minst een uitdagende stelling, maar wie niet durft te prikkelen wordt niet gelezen en gehoord.
De grote verdienste van de natiestaat, zo schrijft Baudet, is dat het universalisme en particularisme verenigt: binnen de grenzen van de natiestaat zijn haar wetten voor iedereen hetzelfde, tegelijkertijd vormt het rechtstelsel de uitdrukking van de wensen van een specifiek volk. Hij omschrijft dat als ‘the prophecies of what the court will do’, onze verwachtingen van wat de rechtbank zal gaan doen. Als we geen enkele mate van zekerheid en consistentie zouden kunnen ontlenen aan de uitleg die rechters aan de wet geven, dan tasten we over onze rechtszekerheid volledig in het duister. Rechtspraak is voortdurende interpretatie, zo stelt Baudet, maar die interpretatie moet per definitie binnen de lijnen vallen van wat in de samenleving doorgaat voor redelijkheid en billijkheid. Want waarop zou een rechter zich anders moeten baseren aannemende dat zijn uitspraken door diezelfde samenleving waarover hij rechtspreekt, moeten worden geaccepteerd en aanvaard?

Het is duidelijk dat voor Baudet de natiestaat – op z’n minst ‘for the time being’ – de meest geschikte staatsorganisatie is om de wensen van een volk te vertegenwoordigen. Dat is schoppen tegen vele zere benen, want natiestaat en het daarmee samenhangende nationalisme is een begrippenpaar dat in het algemeen met een zure bijsmaak wordt opgediend. Een eerste weerwoord van Baudet is dat hij niet wil verzanden in wat hij een ‘semantische discussie’ noemt over het verschil tussen liefde voor het vaderland of nationalisme. Het gaat hem om de houding waarbij een bepaalde mate van gehechtheid aan het eigen vaderland hand in hand gaat met een tolerante houding naar anderen. Hij zelf noemt dat – elk beestje moet toch z’n naam hebben – ‘multicultureel nationalisme’. Baudet schept zichzelf zo de ruimte om zich net zo makkelijk te distantiëren van diegenen die zich een keurige patriot noemen maar in de praktijk andere mensen stelselmatig als minderwaardig beschouwen, als van de zogenaamd grenzeloos tolerante universalisten die elke gehechtheid aan wat dan ook afwijzen.
Natuurlijk ontkent Baudet niet dat een te grote nadruk op nationale identiteit in de 20ste eeuw ongelofelijk veel ellende veroorzaakt heeft. Origineel is echter zijn argument dat in ieder geval de politiek leiders die aan de basis stonden van die ellende, niet zozeer een natiestaat probeerden te creëren maar een multinationaal imperium – en in dat streven de nationale sentimenten handig wisten te (ge)(mis)bruiken. In het algemeen, zo zegt Baudet, is het maar de vraag of ‘de specifieke uitdrukking van collectieve identiteit in de vorm van nationaliteit niet meer conflicten heeft voorkómen dan zij heeft veroorzaakt’. Bij dat laatste kunnen we denken aan de Vrede van Westfalen (1648), die een lange periode van burgeroorlog op grote delen van het Europese continent wist te beslechten juist met de erkenning van de toen opkomende natiestaten. Daarmee werd een periode van tamelijk stabiele Europese vrede ingezet.
Dit zijn stuk voor stuk prikkelende argumenten. Ze dwingen de lezer om in ieder geval te beseffen dat een fenomeen als nationalisme nooit per definitie ófwel tot strijd leidt ófwel het conflict beslecht – zoals dat natuurlijk veel breder opgaat; (politiek) handelen gebeurt door personen en zit niet bij voorbaat in theoretische definities ingesloten. Het gaat er dus om een oordeel te vellen op basis van de praktische problemen waarvoor een samenleving zich gesteld ziet. Deze nadruk op praktische consequenties in plaats van op theoretische zuiverheid, ervaar ik persoonlijk als een verademing én als harde voorwaarde voor een boek met politieke zeggingskracht.

Zoals gezegd wordt volgens Baudet van twee kanten tegelijkertijd een aanval op de natiestaat uitgevoerd. Ten eerste via een van bovenaf opgelegd supranationalisme. Hij onderscheidt twee vormen: supranationale gerechtshoven (onder meer het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, EHRM) en supranationale organisaties (Europese Unie, Veiligheidsraad). Zijn zorgen spitsen zich toe op het ondemocratisch gehalte van beide vormen. Bijvoorbeeld de rechters die in de supranationale gerechtshoven zitting hebben, staan onder geen enkele politieke controle. Dit in tegenstelling met nationale rechters, waarbij de interactie tussen rechtsprekende en wetgevende macht veel directer is. Om het simpel te zeggen: als de uitkomst van een wet zoals die door rechters wordt uitgelegd ons – de bevolking waarover rechtgesproken wordt – niet bevalt, dan kunnen onze volksvertegenwoordigers met nieuwe wetsvoorstellen komen.
Op supranationaal niveau daarentegen creëren gerechtshoven veelal hun eigen jurisprudentie en interpreteren zijzelf tot hoever hun jurisdictie – over welke onderwerpen zij rechtsbevoegdheid hebben – reikt. Ziehier de verklaring voor supranationale gerechtshoven die zich met zaken bemoeien die een nationaal karakter hebben – zoals de veroordeling door EHRM van Groot-Brittannië wegens de weigering om veroordeelde misdadigers tijdens hun gevangenschap stemrecht toe te kennen. Baudet ziet hierin een bizarre ontwikkeling dat een parlementaire meerderheid kennelijk niet meer van belang wordt beschouwd zodra een supranationaal hof – waarin ook een rechter uit een land als Azerbeidzjan vertegenwoordigd is – zich de bevoegdheid toe-eigent om zich te mengen in nationale aangelegenheden.
De tweede aanval op de natiestaat die Baudet als zorgelijk ervaart, komt vanuit het multiculturalisme. Daarbij gaat het hem niet om, zoals hijzelf zegt, ‘het empirische feit van diversiteit en het bejubelen van ruimere keuzemogelijkheden aan de dinertafel’. Het gaat om de filosofie die stelt dat het idee van een nationale cultuur als een Leitkultur een begrip is dat vandaag de dag niet langer bruikbaar, zelfs ongewenst is. Het accent wordt niet langer gelegd op wat mensen delen, maar juist op hun verschillen. Als die verschillen vervolgens vanuit officiële kanalen worden aangemoedigd (de uitspraak van de Nederlandse kroonprinses Maxima dat ‘dé’ Nederlander niet bestaat), dan ontstaat een reëel gevaar van rechtspluralisme.
Baudet geeft aan dat feitelijk rechtspluralisme nog slechts sporadisch voorkomt, maar alleen dat al is een probleem. Want rechtspluralisme ontkent dat iedereen binnen de natiestaat gelijke rechten heeft en in plaats daarvan differentieert het juist naar (culturele) achtergrond. Om dat te illustreren haalt Baudet enkele opzienbare uitspraken van rechters aan. Zo verwierp een Duitse rechter in 2007 een echtscheidingsverzoek van een in Duitsland geboren vrouw met een in Marokko opgegroeide man. Hoewel zij zich vanwege ernstige mishandeling beriep op Duits snelrecht voor schrijnende gevallen, stelde de rechter dat het gebruik van geweld in de cultuurkring van de man niet ongebruikelijk is en dat de vrouw zich daar vooraf, dus op het moment dat zij trouwde, beter rekenschap van had moeten geven. Deze uitspraak veroorzaakte zoveel ophef dat de rechter in kwestie werd vervangen, maar voor Baudet is het een afschrikwekkend voorbeeld van wat er allemaal kan gebeuren als we geen halt toeroepen aan dergelijke, op de multiculturele filosofie gebaseerde uitspraken. (1)
Multiculturaliteit holt een samenleving kortom van binnen uit. Het gevaar is dat er binnen één rechtstaat meerdere gemeenschappen ontstaan met geen enkele binding met elkaar, maar elk met hun eigen loyaliteiten. Als dat door officiële instituties wordt bevorderd, moeten we niet vreemd opkijken dat een beroep op de eigen (culturele, religieuze) normen steeds vaker met succes naar voren zal worden gebracht. De consequentie is dus, en dat is de grote vrees van Baudet, dat de rechtstaat waarin eenieder ongeacht afkomst, sekse of geloof gelijk is, erodeert.
In De aanval op de natiestaat beschrijft Baudet hoe elke politieke gemeenschap gedefinieerd wordt door een, niet altijd even expliciet aanwezig, maar toch een onmiskenbaar gedeeld verband; een vorm van een ‘wij’. Hij verwerpt de voor de hand liggende kritiek, namelijk dat hij een statische beschrijving van een gemeenschap geeft. Het is, in ieder geval in theorie, heel goed mogelijk dat we terugkeren naar staatsvormen op kleinere schaal dan de huidige natiestaat. Evenzo is het mogelijk dat we onze gehele nationale soevereiniteit uit handen geven aan een Verenigde Staten van Europa.

Wat de ontwikkeling ook zal zijn, zulke ontwikkelingen kunnen alleen succesvol zijn als ze ten eerste gelijke tred houden met de ervaring van een gedeelde gemeenschap. Dat wij-gevoel wordt, zo schetst Baudet, door multiculturalisme uitgehold. En ten tweede is succes alleen verzekerd als datzelfde volk over eigen soevereiniteit beschikt, wat het duidelijk niet heeft onder supranationale instituties. Alleen als aan beide voorwaarden is voldaan kan de democratische rechtstaat zijn wat ze naar de aard van het woord is: volkssoevereiniteit.
Ik kan niet anders dan afsluiten met in herhaling te vallen: alles wat Baudet beweert, is stof tot nadenken. En hier is nadrukkelijk geen rancuneuze conservatief aan het woord, maar een die met prikkelende maar degelijke argumenten kanttekeningen plaatst bij wat in de meest kringen der intelligentsia voor salonfähig wordt gehouden.
Thierry Baudet, “De aanval op de natiestaat”, Bert Bakker, 2012, 456 pagina’s
Thierry Baudet
Door Trias Politicas: “Goede recensie. Wellicht dat iets meer benadrukt had kunnen worden, dat een goed functionerende democratische rechtsstaat per definitie afhankelijk is van nationale soevereiniteit. Zonder natie staat géén democratie!!”
(1) Nigeria: “In al die jaren worden aanvallers niet aangeklaagd of veroordeeld. Die straffeloosheid maakt christenen tot een gemakkelijk doelwit. Bewapende moslims kunnen christenen doden of ontvoeren om losgeld te krijgen zonder dat ze bestraft worden. De slachtoffers worden zelfs gearresteerd als ze een aanslag melden bij de autoriteiten.”
https://www.opendoors.nl/vervolgdechristenen/nieuws/2017/september/opnieuw-christenen-gedood/