Handelsoorlogen, toen en nu.

1933 was een gevaarlijk jaar voor de Verenigde Staten. Het was de tijd van de grootste economische crisis van de twintigste eeuw. Als gevolg van de beurskrach van 1929 ontstond er een bankencrisis, waardoor veel Amerikanen hun spaargeld verloren. In 1932 werd Franklin D. Roosevelt met zijn beoogde New Deal verkozen tot president van Amerika. Roosevelt wilde onder andere streng overheidstoezicht op het bankwezen, wat hem door velen niet in dank werd afgenomen.

De vergelijking tussen de huidige handelstarieven van Trump en de handelsoorlog in de jaren dertig is snel gemaakt. Na de Amerikaanse beurskrach in 1929 en de daaropvolgende wereldwijde economische malaise besloten de Amerikanen om hun landbouw en industrie af te schermen met tariefmuren via de zogenoemde Smoot-Hawley Act. Deze wet vormde het startschot voor een wereldwijde handelsoorlog. In deze bijdrage kijken Rabobank economen Erken, Marey en Verbruggen naar de overeenkomsten en verschillen tussen toen en nu. Welke economische lessen kunnen we trekken uit het verleden?

Roosevelts vijanden.

In 1936 deed Roosevelt de uitspraak:

“Een overheid bestuurd door georganiseerd kapitaal is even gevaarlijk als een overheid bestuurd door georganiseerde misdaad. Nooit eerder in onze geschiedenis zijn deze machten zo verenigd geweest tegen een kandidaat als dat ze vandaag de dag zijn. Ze hebben een unanieme hekel aan mij en ik verwelkom hun haat.”

Roosevelt overdreef waarschijnlijk niet. Met zijn grote publieke werken en regulering van de economie, leverde de New Deal hem heel wat vijanden op, vooral onder de rijkere lagen van de bevolking. Zo vonden sommigen dat zijn ingrijpen in de economie dictatoriaal was en dat Roosevelt de grondwet vertrapte. Hij werd aan de rechterkant van het politieke spectrum ervan verdacht een communist, socialist of zelfs een agent van een internationale joodse samenzwering te zijn. Linkse critici vonden weer dat Roosevelt niet ver genoeg ging in zijn beleid. Lees verder. (1).

Handel en export.

De buitenlandse handel is – in vergelijking met de binnenlandse handel – relatief gering van omvang, doordat ca. 90% van alle agrarische en industriële producten in de Verenigde Staten zelf wordt verbruikt. Pas sinds het midden van de jaren tachtig neemt de handel met het buitenland toe en vormt een steeds belangrijker deel van de economie. Het enorme exportoverschot in de jaren zestig van de vorige eeuw is nu omgeslagen in een handelstekort. De Verenigde Staten zijn nog wel altijd een van de grootste exporterende landen ter wereld: in 2017 werd ter waarde van 1.553 miljard dollar geëxporteerd. De voornaamste exportpartners waren Canada, Mexico, China en Japan. De voornaamste uitvoerproducten zijn: machines, auto’s en auto-onderdelen, vliegtuigen, chemische producten en voedselproducten, waaronder graan. Ingevoerd worden vooral auto’s en auto-onderdelen, elektrische apparaten, aardolie en aardolieproducten, chemische en agrarische producten. De totale waarde van de invoer bedroeg in 2017 $ 2.361 miljard. Een tekort dus van ruim 800 miljard dollar op jaarbasis. De belangrijkste importpartners waren China, Canada, Mexico, Japen en Duitsland.

Bron. VERENIGDE STATEN Economie | Landenweb.nl

Overeenkomst Roosenvelt en Trump.

“De overeenkomst tussen de verkiezingscampagne van Herbert Hoover in 1928 en die van Donald Trump in 2016 is gemakkelijk gelegd. In beide campagnes stond het behoud van banen voor Amerikaanse werknemers centraal en werd met een de beschuldigende vinger gewezen naar het buitenland. Ook waren beide presidenten van mening dat het heffen van importtarieven de geëigende oplossing was om deze electoraal interessante groepen aan zich te binden. Maar waar Hoover zich vooral richtte op de agrarische gemeenschap die in de jaren dertig nog bijna een kwart bedroeg van de totale beroepsbevolking, richt Trump zijn aandacht vooral op het beschermen van werknemers in de maakindustrie. Het pleidooi van zowel Hoover als Trump om de Amerikaanse werknemers te beschermen blijkt al bijna een eeuw electoraal appèl te hebben, want beide mannen hebben uiteindelijk de presidentsverkiezing gewonnen. De onvrede onder bepaalde lagen van de Amerikaanse bevolking op zichzelf is overigens begrijpelijk. Figuur 5 laat zien dat het reële loon onder Amerikaanse mannen in loondienst in brede zin is afgenomen ten opzichte van het begin van deze eeuw. Vooral de Amerikaanse middelbaar opgeleide mannen hebben door de jaren heen hun reële jaarlijkse loon zien dalen van ruwweg 42.000 naar 37.000 dollar. Het is opvallend dat de daling van het loon onder de Amerikaanse lager en middelbaar opgeleiden samenvalt met de toetreding van China tot de Wereldhandelsorganisatie (WTO) in december 2001, met als gevolg explosieve exportgroei van China naar de VS. Ook is rond deze periode een sterke daling van de werkgelegenheid in de Amerikaanse maakindustrie te zien die hand-in-hand lijkt te gaan met een sterke stijging van de importconcurrentie uit China”. (2).

Hoe begon de handelsoorlog tussen China en Amerika ook alweer?

De VS en China zijn inmiddels twee jaar verwikkeld in een handelsoorlog. Coronacrisis of niet, Donald Trump roept nog steeds dat China zich moet houden aan de gemaakte afspraken tussen beide landen in de fase 1-handelsdeal die begin dit jaar is getekend. De nieuwe ‘Phase One Monitor’ (POM) van Rabobank meet of China op koers ligt om de doelstelling uit de handelsdeal te halen. Uit Amerikaanse exportdata blijkt dat China nu al meer dan 40 miljard dollar achterloopt op schema. Economen Hugo Erken en Michiel van der Veen achten de kans daarom groot dat de fase 1-deal nog dit jaar zal sneuvelen.

De Amerikanen zijn deze handelsoorlog begonnen omdat ze al langere tijd ontevreden waren over de handelspraktijken van China. Het enorme tekort op de Amerikaanse handelsbalans met China, diefstal van intellectueel eigendom, wisselkoersmanipulatie en staatssteun aan Chinese staatsbedrijven waren voor de regering Trump een bevestiging dat China de regels van eerlijke handel overtrad.

Hardere lijn VS in 2018

Hoewel deze problemen al decennialang spelen, trekt president Donald Trump duidelijk een hardere lijn dan zijn voorgangers en begon in juni 2018 met het heffen van tarieven op 50 miljard dollar aan Chinese exportgoederen naar de Verenigde Staten (zie figuur 1). Deze eerste steen in de tot dan toe rimpelloze mondiale handelsvijver mondde uit in een periode waar over en weer tarieven werden verhoogd. Eerder dat jaar had de Amerikaanse regering al tarieven ingesteld op staal- en aluminium, zonnepanelen en wasmachines. De 50 miljard aan extra heffingen was echter de eerste protectionistische actie die specifiek was gericht tegen China. (3).

Conclusie: welke lessen kunnen we trekken?

Zoals eerder in deze bijdrage betoogd, heeft zowel president Hoover als Donald Trump wel degelijk een punt dat globalisering niet louter heeft geleid tot winnaars. Vooral onder toch al kwetsbare groepen werknemers zijn er ook verliezers. Het grootste probleem in hun redenatie is alleen dat protectionisme niet het antwoord is om deze kwetsbare groepen te helpen. De poging in de jaren dertig om de banen te beschermen in de landbouwsector heeft niet het gewenste effect gehad: het aandeel van de Amerikaanse bevolking dat in de landbouw werkte is verder gedaald van 26 procent in 1920 tot 8,1 procent in 1960 (Lebergott, 1966). Tegenwoordig is dit aandeel zelfs nog maar 1,6 procent (zie figuur 9).

Ook al mogen protectionistische maatregelen tegen de oprukkende globalisering, volgens deze economen, dan niet “verstandig” zijn, voor ieder land dat schade oploopt in de vorm van stijgende handelstekorten (zoals Amerika), zijn er op korte termijn vooralsnog weinig andere mogelijkheden dan deze. (4)

Een andere visie op het fenomeen protectionisme.

”Protectionisme is een (volks)sentiment, en protectionistische politiek wordt niet verklaard door enige liefde voor of door overheersing door het grote zakenleven, maar  door een vurige wens een eigen wereld op te bouwen, te behouden en onafhankelijk te worden van  alle wisselvalligheden in de rest van de wereld”.

Joseph Alois Schumpeter (8 februari 1883 – 8 januari 1950) was een Oostenrijks econoom

(1).

https://isgeschiedenis.nl/nieuws/de-gepoogde-staatsgreep-van-wall-street-in-1933utm_source=Email&utm_medium=Nieuwsbrief&utm_campaign=NBIG13-01-2020

(2). Bron: https://www.mejudice.nl/artikelen/detail/handelsoorlogen-toen-en-nu-een-vergelijking-met-de-smoothawley-act-uit-de-jaren-dertig-?fbclid=IwAR3E8QnPGE7pD9u_3pVSXcqjO7iqt7HXaLGEVPERiffHLxBeoA7QeFYjYc4

(3). https://www.mejudice.nl/artikelen/detail/handelsdeal-vschina-overleeft-dit-jaar-niet?fbclid=IwAR2vWEvUnyNxHPZ55DBhWKwFmAKwdTNTcdgYSX3YvEmZaiKyOxxTdSLGWf0

(4)

Volgens de economisch historicus Paul Bairoch worden de jaren 1920 tot 1929 over het algemeen verkeerd gekarakteriseerd als jaren van toenemend protectionisme in Europa. Volgens hem werd de crisis in Europa in feite voorafgegaan door de liberalisering van de handel. Het gewogen gemiddelde van de douanerechten is in grote lijnen gelijk gebleven aan dat van de jaren vóór de Eerste Wereldoorlog : 24,6 % in 1913 tegen 24,9 % in 1927. In 1928 en 1929 werden in bijna alle ontwikkelde landen de tarieven verlaagd. Bovendien werd de Smoot-Hawley Tariff Act op 17 juni 1930 door Hoover ondertekend, terwijl de Wall Street Crash in de herfst van 1929 plaatsvond.

Paul Krugman schrijft dat protectionisme niet tot recessies leidt. Volgens hem heeft de vermindering van de invoer (die kan worden bereikt door de invoering van tarieven) een expansief effect, d.w.z. het is groeibevorderend. In een handelsoorlog zal het negatieve effect van een daling van de uitvoer dus worden gecompenseerd door het expansieve effect van een daling van de invoer, aangezien de uitvoer en de invoer voor de gehele wereld in gelijke mate zullen dalen. Een handelsoorlog leidt dus niet tot een recessie. Voorts merkt hij op dat het Smoot-Hawley tarief de Grote Depressie niet heeft veroorzaakt. De daling van de handel tussen 1929 en 1933 “was bijna volledig een gevolg van de Depressie, niet een oorzaak. Handelsbelemmeringen waren een reactie op de Depressie, deels een gevolg van deflatie.” 

Jacques Sapir legt uit dat de crisis andere oorzaken heeft dan protectionisme door op te merken dat “de binnenlandse productie in de grote geïndustrialiseerde landen daalt sneller dan de internationale handel krimpt. Indien deze daling (van de handel) de oorzaak was geweest van de depressie die de landen doormaakten, dan hadden wij het omgekeerde moeten zien. Tenslotte stemt de chronologie van de feiten niet overeen met de stelling van de vrijhandelaars “[…] “Het grootste deel van de inkrimping van het handelsverkeer speelt zich af tussen januari 1930 en juli 1932, d.w.z. vóór de invoering van protectionistische, zelfs autarkische maatregelen in bepaalde landen, met uitzondering van de maatregelen die vanaf de zomer van 1930 in de Verenigde Staten werden toegepast, maar met zeer beperkte gevolgen.” Hij merkt op dat “de inkrimping van het krediet een belangrijke oorzaak is van de inkrimping van de handel”. Deze internationale liquiditeit stort in 1930 (-35,7%) en 1931 (-26,7%) in”. Een studie van het National Bureau of Economic Research wijst op de overheersende invloed van de instabiliteit van de valuta (die leidde tot de internationale liquiditeitscrisis) en de plotselinge stijging van de transportkosten bij de achteruitgang van de handel in de jaren dertig.

Milton Friedman geloofde ook dat het Smoot-Hawley tarief van 1930 niet de oorzaak was van de Grote Depressie. Douglas A. Irwin schreef: “de meeste economen, zowel liberale als conservatieve, betwijfelen dat Smoot Hawley een belangrijke rol heeft gespeeld in de daaropvolgende inkrimping.” 

Volgens William J. Bernstein:

“Tussen 1929 en 1932 daalde het reële BBP wereldwijd met 17% en in de Verenigde Staten met 26%, maar de meeste economische historici geloven nu dat slechts een klein deel van dit enorme verlies in het BBP van de wereld en de V.S. kan worden toegeschreven aan de tariefoorlogen. … Ten tijde van Smoot-Hawley bedroeg het handelsvolume slechts ongeveer 9 procent van de economische wereldproduktie. Indien alle internationale handel zou zijn opgeheven en er geen binnenlands gebruik zou zijn gevonden voor eerder uitgevoerde goederen, zou het wereld-BBP met hetzelfde bedrag zijn gedaald – 9%. Tussen 1930 en 1933 is het volume van de wereldhandel met een derde tot de helft gedaald. Afhankelijk van hoe je de daling meet, komt dit neer op 3-5% van het mondiale BBP, en deze verliezen werden gedeeltelijk gecompenseerd door duurdere binnenlandse producten. De veroorzaakte schade kan dus niet groter zijn geweest dan 1 of 2% van het mondiale BBP, wat ver verwijderd is van de 17% die tijdens de Grote Depressie werd geregistreerd… De onontkoombare conclusie: in tegenstelling tot wat algemeen wordt aangenomen, heeft Smoot-Hawley de Grote Depressie niet veroorzaakt, en zelfs niet significant verergerd.

Volgens Peter Temin:

Een tarief is, net als een devaluatie, een expansief beleid. Het leidt de vraag af van buitenlandse producenten naar binnenlandse producenten. Het populaire argument is echter dat het tarief de Amerikaanse depressie veroorzaakte… dat het tarief de vraag naar Amerikaanse exportproducten verminderde door vergeldingsmaatregelen van buitenlandse tarieven uit te lokken… In 1929 bedroeg de uitvoer 7 procent van het BNP. In de volgende twee jaar daalden zij met 1,5% van het BNP van 1929… Met een redelijke multiplicator kan de daling van de exportvraag slechts een klein deel van het verhaal zijn. En het moet worden gecompenseerd door de stijging van de binnenlandse vraag als gevolg van het tarief. Elk netto inkrimpend effect van het tarief was klein. (Lessons from the Great Depression, MIT Press, Cambridge, Mass, Peter Temin)

Ian Fletcher meldt dat het Smoot-Hawley tarief slechts op ongeveer een derde van de handel van de V.S. van toepassing was, ongeveer 1,3% van het BBP. Het gemiddelde tarief van de Verenigde Staten voor de betrokken goederen steeg van 40,1% in 1929 tot 59,1% in 1932. Het lag van 1865 tot 1913 elk jaar constant boven 38% (van 38% tot 52%). Bovendien is het even sterk toegenomen in 1861 (van 18,61% tot 36,2%), tussen 1863 en 1866 (van 32,62% tot 48,33%), tussen 1920 en 1922 (van 16,4% tot 38,1%) zonder dat dit tot wereldwijde depressies heeft geleid.

Een gedachte over “Handelsoorlogen, toen en nu.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s